Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3950

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-004710-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft aan (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) de bovenverdieping van zijn winkel ter beschikking gesteld voor het kweken van hennep en zich zodoende medeplichtig gemaakt aan het telen van hennepplanten en stelen van de voor die teelt benodigde elektriciteit. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd.


Uitspraak

Rolnummer: 22-004710-07 Parketnummer: 09-528458-06 Datum uitspraak: 5 augustus 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 28 augustus 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, adres: [adres]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 juli 2008. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieƫn in dit arrest gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Redelijk vermoeden van schuld De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de anonieme melding van aanwezigheid van niet nader naar soort gespecificeerde planten in combinatie met het door de politie uitgevoerde onderzoek, onvoldoende redelijk vermoeden opleverde om tot het binnentreden van het pand over te gaan. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Uit het verhandelde ter terechtzitting en de processtukken kan het navolgende worden vastgesteld. Bij de politie komt in juni 2006 een anonieme brief binnen waarin - onder meer - wordt vermeld dat er 'ruim 400 planten bijna klaar zijn' en dat 'er al eerder een inval is geweest'. Ook wordt een herleidbare locatie aangeduid. Ter plaatse treft de politie een gesloten winkel aan, waarbij het raam aan de voorzijde van de bovenverdieping is afgedicht met een blauwkleurig zeil, met uiterlijk waarneembaar, aanzienlijke condensvorming op dat raam. Naar ervaringsregels van hennepteelt zijn dat soort afdichting en condensvorming kenmerkend voor hennepteelt in een betreffend pand. Naar het oordeel van het hof leveren voornoemde omstandigheden derhalve een redelijk vermoeden van schuld op aan enig strafbaar feit in de zin van artikel 9 van de Opiumwet, zodat de verbalisanten bevoegd waren het pand binnen te treden. Het hof verwerpt dan ook het verweer. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep alsmede de processtukken, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Bewijsoverweging m.b.t. feit 3 De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de verdachte geen opzet had op het verbreken van de zegels van de energiekast en de daaropvolgende diefstal van elektriciteit. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Het hof is van oordeel dat de verdachte, door aan een onbekend gebleven persoon een pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die persoon zich aan diefstal van energie zou schuldig maken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het kweken van hennepplanten dikwijls gepaard gaat met diefstal van elektriciteit. Het verweer wordt dan ook verworpen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde: Medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde: Medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft aan (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) de bovenverdieping van zijn winkel ter beschikking gesteld voor het kweken van hennep en zich zodoende medeplichtig gemaakt aan het telen van hennepplanten en stelen van de voor die teelt benodigde elektriciteit. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiƫle Documentatie d.d. 8 juli 2008, is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ondanks het feit dat de verdachte van het onder 1 tenlastelegde wordt vrijgesproken, is het hof van oordeel dat het opleggen van een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd onvoldoende recht doet aan de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden. Aan de laakbaarheid van verdachte's handelen, zoals bewezenverklaard, doet de vrijspraak van feit 1 niet noemenswaardig af. Het hof is - alles overwegende- van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 9(oud), 22c(oud), 22d, 48, 49, 57(oud), 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11(oud) van de Opiumwet. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Dit arrest is gewezen door mr. J.W. Klein Wolterink, mr. J.C.F. van Gelder en mr. A.M.P. Gaakeer, in bijzijn van de griffier mr. J.P. Lahr. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 augustus 2008.